We zouden zelf veel kunnen vertellen over onze plaat maar we vroegen Wouter Bulckaert of hij dit onze plaats wou doen. Hij zei ja. Check de fantastische muziekboeken die Wouter schreef en doe jezelf een plezier en lees ze!

Strange days have found us … Jim Morrison wist het al in 1967, op de tweede plaat van The Doors. Het zijn nog vreemdere tijden in de jaren 2020, die ook een impact hebben op de artistieke creaties uit dat tijdsgewricht. Waarin muzikanten voor het dilemma staan: hoe sluit je je voldoende af van die context, zodat hij je songs niet onmiddellijk dateert, maar laat je tegelijkertijd de tijdsgeest voldoende binnensijpelen, zodat je plaat niet lijkt opgenomen in een vacuüm van tijd en ruimte? Pedro De Bruyckere, brein van Blue and Broke, houdt de wolf buiten de deur. Maar hij laat hem wel huilen. Naar de maan. En naar de zon.

Blue and Broke is een hoogst curieus gezelschap. Ze bestaan straks een kwart eeuw. Al brachten ze daarvan tien jaar slapend door. Ze schoten uit de startblokken met winst in een rockconcours, een voorprogramma voor Marianne Faithfull in – toen nog – Vooruit en een optreden in De Zevende Dag. Maar daarna startten ze carrières, stichtten ze gezinnen, kweekten ze kilo’s, werden ze wijzer. Of toch niet. Want in 2013 begon het kerntrio Pedro De Bruyckere, Melissa Anthuenis en Danny Verstraete weer samen te jammen. Na de snuffelronde Kiss Me Twice en conceptplaat Edward is Night Shadows nu hun derde plaat. Een zelfzekere. Een soepele. En een zoekende.

De hoesfoto van The Promise van Bruce Springsteen, de collectie superieure outtakes voor Darkness on the Edge of Town, waarop Springsteen leunt tegen een Galaxie 500 Convertible. Middenin een desolaat, weids landschap, met een bergmassief dat zich aftekent in de achtergrond. En het zwerk, die aanrollende duistere wolken, zwanger van de belofte, maar ook van het onheil … Zo klinkt openingstrack ‘As I Can’. Een arpeggio op de piano legt impliciet de link met ‘Broken Dreams’ uit hun beginjaren. Zangeres Melissa Anthuenis bekijkt hoe gebroken die dromen 25 jaar later wel zijn, en ruimt het puin: ‘It was the beginning of the end of an era’, het is het einde van een tijdperk. Waarop ze alleen kan antwoorden: ‘I keep on trying to do as I can’. Het is de berusting voorbij, het klinkt strijdvaardig, en dat wordt gereflecteerd in de muziek. Anthuenis zingt nog steeds met de kracht van een misthoorn, een torchzangeres die per abuis lijkt gekatapulteerd in een rockband, en daar dan maar mee aan de haal gaat. En de band speelt met de Sturm und Drang van The E-Street Band, met toetsenist Danny Verstraete die Roy Bittangewijs op zijn piano hamert, in de achtergrond het glockenspiel tingelt, en Marc De Maeseneer die met zijn saxofoonsolo zowaar Clarence Clemons uit de doden laat herrijzen. Blow, Big Man, Blow!

‘Bear It All’ is een eerste adempauze, een oudere, jazzy song, een duet van Danny’s Wurlitzer en Pedro’s akoestische gitaar, waarboven Augustijn Vermandere zijn bas laat wandelen. In ‘For a little while’ trekt Pedro voor de eerste keer nijdig aan zijn Telecaster, ‘Honky Tonk Woman’ para- fraserend. ‘For a little bit of time the world seemed okay’, zingt Melissa haast fluisterend in de beste zangpartij van

de plaat, om daarna vast te stellen: ‘Only a closer look would make you notice the social caution when people greet’. Het is impliciet, maar het is duidelijk. De blazers lijken weggelopen uit Van Morrisons His Band and the Street Choir. ‘Most of the Time’ is daarna een eerste genre-oefening. Een in gospel, met name. Melissa gaat er tussen het Amstel Gospel Choir staan, en biedt stevig weerwerk. De twang in haar stem is helemaal terug, in een call-and-response gospel met een alweer ambiguë tekst: ‘Well, I smile most of the time, but not today.’ Dat dubbele gevoel duikt ook op op het door Eels beademde ‘Outside’. De kinderen spelen er buiten, in alle onschuld. Maar er is ook onrust, want de verteller ziet hen niet.

De titelsong heeft een wel heel erg prominente gast: Henk Hofstede, frontman van Nits, al bijna een halve eeuw de beste, maar meest onderschatte band van het vaste- land. Net als Pedro is Hofstede een Hopper-fan. Na een huiskamerconcert van Nits slaan ze met elkaar aan de praat en is de deal vlug geklonken. Hofstedes karakteristieke stem laat Melissa omfloerster zingen, de bas wandelt hoog op het huppelende ritme van drummer Niels Delvaux, en Pedro speelt een minimalistische, akoestische solo op zijn Gibson. Opvallend: de song heeft net als de volledige vorige plaat een schilderij van Edward Hopper als inspiratiebron. Hij legt daarmee expliciet de link met het verleden, maar blikt ook vooruit, door de metafoor die schaduwen in zich dragen, die plekken waar licht en donker elkaar raken.

Het kruispunt van licht en donker, het loopt als een rode draad door Night Shadows. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de ontstaansgeschiedenis van de plaat. Alle songs zijn geschreven voor de wereld in maart 2020 in lockdown gaat, maar ze dragen de kiemen van de fataliteit in zich. Toch slaagt de band erin om in de zomer van 2020 de Daft-studio’s in Malmedy te boeken. Daar bivakkeren ze drie dagen om de basistracks van de plaat op te nemen. En de studioruimte heeft een enorme impact op de sfeer van de plaat. Dat is immers een grote ruimte, waar de band al zijn instrumenten kan opstellen, en door de echo in de kamer haar groots aangezette geluid kan produceren. Een Wall of Sound, maar dan een waar je de muziek wel nog kan door voelen ademen. Maar bovenal vallen het zon- en daglicht genereus binnen in de studio, en krijg je door de ramen een vergezicht op de hellende vlakten van de Oostkantons. En die weidsheid en dat felle licht blazen hoop en optimisme in de vaak donkere songs. De muzikanten halen de verfrissende buitenlucht naar binnen, en zangeres Melissa trekt die op haar beurt weer het zachte fluweel van de duistere nachtclub in.

‘Oh, I’m so ready’, klinkt ze hitsig en hijgerig in ‘Ready’, dat de spreekwoordelijke kant B van de plaat aftrapt. Een tweede genre-oefening, in funk deze keer. De song rust op één akkoord, en één dragende baslijn, zoals we die kennen van de – onterecht – verguisde Queen-platen uit het begin van de jaren tachtig. Augustijn creëert een monstergroove, waarboven een synthesizersequens zich kronkelt, en waarna de blazers James Brown-gewijs de funk in de song

injecteren. Net zoals in ‘Most of the Time’ blinkt de gitaar uit door afwezigheid. Pedro dirigeert deze band immers zoals Robbie Robertson van The Band dat indertijd deed: onzichtbaar, maar onbetwist. Hij houdt zijn gitaren trouwens opvallend vaak aan de ketting op deze plaat.

‘Shell Game’ is hoekig als vroege Nits en Talking Head. Een stop-start-song, die daarmee muzikaal het balletje- balletje-spel evoqueert. Het is een hoogst abstracte song, die een verrassende break krijgt met blazers die ooit Aretha Franklins ‘Respect’ moeten hebben gedroomd, en een desolate gitaarsolo, terwijl de song de ijlte wordt ingetild. Ook op ‘Stone’ regeren de blazers alsof Arif Mardin ze voor een van zijn Atlantic-producties heeft gearrangeerd. Het is overigens opvallend hoe goed de blazers, die achteraf werden opgenomen, op deze plaat zijn geïntegreerd.

‘Dear Vivian’ is een ode aan Vivian Maier: die straatfotografe en nanny bleef haar hele leven onbekend. Haar werk, dat ettelijke duizenden foto’s bevat die het Amerikaanse leven in de twintigste eeuw documenteren, werd immers pas na haar dood ontdekt. Wat start als een soulsong, valt in de strofes uiteen in hoekige new wave, alsof je het geluid van de snapshots, de tikkende camera hoort, en tegelijkertijd haar dwingende dagritme als nanny mee volgt. Maier is ook te zien op de fraaie collage van de hoes, naast een pak andere objecten die al dan niet expliciet verwijzen naar de songs op de plaat, en de sfeer oproepen van Dylans hoes voor Bringing It All Back Home.

En dan valt de plaat stil. ‘Was It Worth It’ is een trage blues, een toevoeging van de laatste minuut, maar een indruk- wekkende. Een rollende en trekkende Hammond worstelt zich door de song, waarop Pedro voor de enige keer zijn gitaar loslaat van de leiband en een splijtende solo speelt voor een song die het trieste verhaal vertelt van filosoof en vader van de pedagogie Rousseau, die zijn vrouw verplicht oplegde hun vijf kinderen af te staan voor adoptie. ‘Emile, Anna, Remi, Frederique, Julie …’, het is een hartverscheurende mantra. En tot slot is er ‘We Survived’, een countrymutant met jazz- invloeden, waar op het einde de band samen met de blazers fanfaregewijs de plaat uitwandelen.

Het is het einde van een plaat vol contrasten. Licht versus donker, natuurlijk. Maar ook afgesloten verleden tegenover een onzekere toekomst. Hoop versus vertwijfeling. De een- zame aanwezigheid tegenover het afwezige samenzijn. De weidsheid in de sound versus de claustrofobie in de teksten. Maar de tegenstellingen lossen elkaar ook op in de muziek. En dan is niet eens zo vreemd dat Henk Hofstede als gast opduikt. Want net als Nits op hun atypische, maar wonderlijke en tegenwoordig vrijwel onvindbare plaat Wool blazen ze hun hoekige Europese witte roots vloeiend leven in met een portie warme, Amerikaanse, zwarte (heart and) soul.

Wouter Bulckaert